Cookievoorkeuren
InstellingenIk ga akkoord
20 september 2018

Groot onderzoek bij de Waag naar de percentages en voorspellers van no-show

Het aantal no-shows – cliënten die niet komen opdagen voor behandeling – is in de forensische ggz over het algemeen hoger dan in de reguliere ggz. Naar de percentages en voorspellers voor no-shows in de ambulante forensische zorg is recent onderzoek gedaan door Willemien van der Kamp (klinisch psycholoog en voorheen behandelaar bij de Waag Rotterdam) en Joan van Horn (hoofd afdeling onderzoek ambulant van De Forensische Zorgspecialisten). Hun bevindingen worden dit najaar gepubliceerd in het wetenschappelijke Vlaamse tijdschrift Panopticon.  

‘Uniek aan deze studie is dat we met een grote onderzoeksgroep van bijna 3000 cliënten hebben gewerkt; de meeste onderzoeksgroepen zijn een stuk kleiner,’ vertelt onderzoeker Joan van Horn. ‘We hebben gekeken naar de voorspellers van no-shows in de verschillende fasen van de behandeling en ook dat is eerder niet onderzocht.’ Uit het onderzoek blijkt dat het hoogste no-showpercentage tijdens de behandeling in de intakefase worden gevonden: 29,63 procent, gevolgd door 18,93 procent no-show in de diagnostiekfase en 17,48 procent in de behandelfase. De bevindingen uit het onderzoek bieden ook handvatten voor subgroepen van cliënten met een grotere kans op no-show. Een forse kans op no-show in de behandelfase werd vooral gevonden bij cliënten met drugsproblemen of met een cluster B persoonlijkheidsstoornis, zoals de antisociale of de narcistische stoornis. Ook leeftijd was in alle behandelfasen een voorspeller voor no-show: jongere cliënten misten vaker een behandelafspraak. ‘Eigenlijk is het logisch dat drugsproblemen of cluster B-problematiek samenhangen met no-shows,’ legt Joan van Horn uit,  ‘want als je antisociaal bent dan heb je lak aan regels en verslaafden hebben vaak moeite met het nakomen van afspraken.’ In het onderzoek kon verder niet eenduidig worden vastgesteld dat stelselmatige no-show een voorbode is voor het voortijdig beëindigen van de behandeling, meent Van Horn. Wel waren de dropoutpercentages in de no-showgroep hoger dan bij cliënten die de behandeling hadden afgemaakt. Dat was vooral het geval in de diagnostiekfase. ‘Het is mooi dat we nu weten welke groepen gevoelig zijn voor no-show in de forensische behandeling. We weten bijvoorbeeld dat we extra moeten letten op cliënten met een cluster B persoonlijkheidsstoornis; met name in de intakefase. Die kennis hadden we eerst niet en dat komt de behandeling natuurlijk ten goede.’