Cookievoorkeuren
InstellingenIk ga akkoord
30 oktober 2017

Helpt vragen?

Omdat zelfrapportage door zedenplegers met scepsis wordt beschouwd, vroeg Julia Wilpert zich af of het afnemen van vragenlijsten over seksuele parafilieën meerwaarde heeft. De onderzoeksresultaten correspondeerden niet met de verwachtingen.

Eén van de diagnostische hulpmiddelen voor behandelaars van de Waag is een verzameling vragenlijsten die is samengesteld om problematiek bij de SSG(seksueel grensoverschrijdend gedrag)-populatie te meten. Aan hand van deze zelfrapportage-instrumenten worden elementen van relationeel, zelfregulerend en seksueel functioneren in kaart gebracht. In één van de lijsten wordt cliënten gevraagd aan te geven of en in hoeverre zij zich herkennen in bepaalde parafilieën, ofwel seksuele voorkeuren die afwijken van “normaal”. Het gaat hierbij om:

  • exhibitionisme (tonen van geslachtsdelen of verrichten van seksuele handelingen in het openbaar),
  • fetisjisme (gebruik van objecten of een specifieke focus op niet-genitale lichaamsdelen),
  • frotteurisme (aanraken van iemand die daar geen toestemming voor heeft gegeven),
  • pedofilie (seksuele interesse in kinderen),
  • seksueel masochisme (vernederd, geslagen of vastgebonden worden),
  • seksueel sadisme (een ander vernederen, slaan of vastbinden), 
  • travestie (zich aankleden als iemand van de andere sekse) en 
  • voyeurisme (iemand bespieden die zich uitkleed of seks heeft).

Wat cliënten invulden werd vergeleken met de volgens richtlijnen door een therapeut vastgestelde diagnose, waaruit bleek dat zelfrapportage meer informatie opleverde dan verwacht. De tabel hieronder toont het verschil tussen de percentages van wat cliënten zelf aangaven en hoe vaak zij een parafilie gediagnosticeerd kregen:


Te zien is dat alleen pedofilie vaker gediagnosticeerd werd dan gemeld door cliënten. Daarnaast kwam uit de onderzoeksresultaten naar voren dat pedofilie ook weinig samenhang vertoonde met de andere zeven onderzochte parafilieën, indicerend dat het van een andere ‘orde’ is (mogelijk van neurobiologische oorsprong) en daarom wellicht een specifieke aanpak vraagt.

Kijkend naar verschillende typen SGG-cliënten (kinderpornodownloaders, kindmisbruikers en “overig”), bleek dat de “overig”-groep (met uiteenlopend SGG waaronder exhibitionisme, voyeurisme, aanranding en seksverslaving) de meeste hoeveelheid en diversiteit aan parafilieën rapporteerde (vooral exhibitionisme, voyeurisme, frotteurisme, fetisjisme, sadisme en travestie) alsook gediagnosticeerd kreeg. Masochisme werd het meest gerapporteerd door de kinderpornodownloaders en pedofilie door de kindmisbruikers, terwijl er meer pedofilie bij kinderpornodownloaders werd gediagnosticeerd dan bij kindmisbruikers (34.2% versus 22.7%). Dit geeft aan dat het downloaden van kinderporno volgens de therapeuten vaker voortkomt uit een pedofiele aard dan het plegen van kindermisbruik bij deze groep cliënten. De kinderpornodownloaders rapporteerden zelf vooral fetisjisme en voyeurisme, wat suggereert dat er meer sprake is van andere motieven dan seksuele belangstelling voor kinderen.

De conclusie van dit onderzoek is dat het aanbeveling verdient om SGG-cliënten standaard een laagdrempelig parafilieënlijstje in te laten vullen, aangezien dit nuttige aanvullende informatie kan opleveren voor de forensisch-psychiatrische behandeling. Dus ja: in veel gevallen helpt vragen.

Voor meer informatie: neem contact op met Julia Wilpert (jwilpert@dfzs.nl).